maandag 25 juni 2012

Koekje

koek]je
de koek zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [kuk] Verbuigingen: koek|en (meerv.) een koekje van eigen deeg. Iets lekkers van gebakken deeg Voorbeeld: `ontbijtkoek`Dat is andere koek. (dat is heel wat anders) Dat is gesneden koek. (dat is makkelijk omdat je het vaker gedaan hebt) 


Oh, dat is mooi. Komt er weer een zelfverzinnende psycholoog, die ontslag heeft genomen. nrc
Gedragswetenschap in de marketingtechniek. Als je veel koekjes gaat eten denk je aan de dood of zoiets.

Zijn vragen aan respondenten werden begeleid door niet bewust waarneembare flitsjes van geprojecteerde woorden op een scherm als dood, sterven, gemis of koekje, poes en haring.

Dat is een oude truc in de psychologie. Rohrschachtest voor dummies. Heeft ook geen wetenschappelijke waarde, maar wordt bij sommige assessments nog vrolijk toegepast.

 
Het werpt wel een ander licht op de uitdrukking: "Ben je geil of wil je een koekje?"
Prof. Bo adviseert voor vandaag om veel aan fruit te denken..

1 opmerking: